dinsdag 19 maart 2024

Een gebroken hart

Op vrijdag 23 februari word ik gebeld. Een vriendelijke cardioloog van het UMC Utrecht vraagt me met Duitse tongval of ik wil deelnemen aan een onderzoek. Ik sta dan al een half jaar op de wachtlijst voor een cryo-ablatie. Heel kort door de bocht is dat een behandeling waarmee ze met een speciale katheter het stukje hartweefsel bevriezen dat mijn hartritmestoornis veroorzaakt. Maar het UMC in Utrecht is bezig met een onderzoek naar een nieuwe, veiliger methode, met een nieuw soort katheter, een pulsed field ablatie. Leider in dit onderzoek is Abbott, een mondiaal zorggezondheidsbedrijf dat innovatief onderzoek uitvoert en producten maakt voor de gezondheid van mensen en dat ik vooral ken van S' diabetes. "Het principe is hetzelfde als bij een cryo- of RF-ablatie", zegt Dr. L. "Alleen wordt er geen hartweefsel bevroren of verhit, maar uitgeschakeld door middel van een serie van elektroshocks." Dit zou het risico op schade aan de omliggende weefsels aanzienlijk verkleinen, legt hij uit. Als beëdigd hypochonder heb ik natuurlijk allang gelezen over deze nieuwe methode, maar het UMC was nog niet zover. Ik mag er een weekend over nadenken. "Spreek het eerst maar eens goed door met je familie", zegt hij.

"Ik kijk wel linker uit", zeg ik tegen S. "Want ik weet nog goed hoe ze reageerden toen ik ze vertelde dat mijn verstandskies eruit moest." De meest verschrikkelijke verhalen werden opgediept, niet alleen uit hun eigen ervaring maar ook uit die van hun kinderen, buren en kennissen van die buren (en hun kinderen). Gruwelijke pijnen zou ik lijden. En met elk biertje werd het pijnlijker, ondanks mijn boos geroep dat ik die verhalen niet wilde horen, dat ze me moesten steunen, opbeuren, geruststellen. Het ontbreekt mijn broers nog wel eens aan tact. Dat hebben ze van mijn vader. Mijn moeder was er wel goed in en moet zich soms flink eenzaam hebben gevoeld tussen die rauwdouwers in haar gezin die hun angst voor ziekte en dood weghonen met sarcasme en grove humor, in de hoop dat dit de man met de zeis zo afschrikt dat hij hun deur voorbijgaat. Dit geldt trouwens ook voor mij, we zijn alle vier doorgewinterde hypochonders, het is een familiekwaal. Heb ik dodelijke K, vragen we ons af bij elk bultje of pijntje.

Ik ben het type googelaar. Ik ben inmiddels al zeker duizend keren dood en begraven geweest door al mijn online diagnoses. Ik ben de nachtmerrie van elke specialist. Mijn jongste broer is zo bang voor enge ziektes dat hij niks wil opzoeken maar het aan mij vraagt, de googelaar. "Wat denk jij, wat is het, is dit normaal?" En dan weet ik dat hij geruststelling wil. “Heb je het links ook? Dan is het geen dodelijke K”, zeg ik met een gevoel voor logica dat nergens op gebaseerd is. Mijn oudste broer vertelt ons pas over zijn angsten als zijn kwalen genezen of verholpen zijn. "Ik ben rillerig", zegt hij eerst, en gaat piekerend over de winter van zijn leven in bed liggen wachten tot het over is. En dan de middelste broer. Hij is de ergste. Als je iets noemt, een ziekte, maakt niet uit wat voor, en naar mate we ouder worden bespreken we er nogal wat, dan heeft hij het. Hij heeft ooit 7 maanden lang naar eigen zeggen zeker weten en absoluut corona gehad omdat hij een hardnekkig kuchje had. Zijn huisarts neemt de telefoon inmiddels niet meer op als hij belt.

Je ziet, altijd wat te lachen bij ons.

Maandag belt dr. L terug. Na een lange intro vertelt hij dat er toch geen plek meer is. Abbott heeft voldoende deelnemers, de kraan is dichtgedraaid. Ik ben hevig teleurgesteld. Ik wil nu niet meer op de wachtlijst voor die gewone ablatie, zeg ik tegen mijn kinderen, zeker niet nu ik van de medische insiders zelf heb gehoord wat een doodenge complicaties die kan opleveren, complicaties waarover ze mij nooit eerder verteld hadden. Dus besluit ik na overleg met Dr. L. te wachten tot het UMC deze nieuwe methode heeft geïmplementeerd, dat zal zeker binnen een jaar gebeuren, zegt hij.

Maar woensdag gaat weer de telefoon. Dit keer is het Dr. T., een cardioloog in opleiding en studiecoördinator van het ‘PVA (pulmonale venen ablatie) VOLT (elektrocutie)’ onderzoek. "Je kan tóch meedoen", zegt hij. Ik vraag niet wat er met de afvaller is gebeurd, sommige dingen kun je maar beter niet weten. Ik ben vooral bezig met schakelen, groen, rood, groen, je wordt van minder al gek. Tegelijkertijd heb ik geen tijd om me al te veel zorgen te maken. Ik word de volgende week al voor onderzoeken verwacht en die vrijdag, op Internationale Vrouwendag, zal het gebeuren.

Hoofdstuk 2


Na enkele dagen vol onderzoeken, moet ik me om 7 uur in de ochtend melden bij Verpleegafdeling B4-west. Een verpleegster brengt me naar een zaal met 4 bedden, alle leeg. Op het bed bij het raam, met een weids uitzicht over de campus van Utrecht, ligt een lichtgroen hemd klaar, ik mag me direct omkleden want om 8 uur komen ze me halen. "Hij past niet", zeg ik even later. De verpleegster is aan het einde van haar nachtdienst en de desinteresse druipt ervan af, maar in weerwil van de sporen die dit nachtelijke bestaan in haar gelaat hebben gegroefd, moet ze toch lachen als ze mij in vol ornaat ziet staan. In mijn veel te krappe groene hemd, de witte beentjes in dikke, badstof sokken, en mijn beide blote juffers, qua formaat niet van dat kinderachtige, wijzend naar het parkeerterrein van het UMC. "Omdat je 'm verkeerd om aanhebt", lacht ze, slaat me vriendschappelijk even op de schouder en doet dan demonstratief het gordijn dicht.
"Jezus mam", zegt S.
"Sorry", zeg ik, "ik ben opgegroeid in de seventies, hè, ik flashte toen wel vaker wildvreemden".

Een kleine tien minuten later verschijnt er een jonge, knappe dokter aan mijn bed. Het is Dr. T, de studiecoördinator. Hoe ik me voel. Lelijk, wil ik zeggen. Oud, dik en lelijk. Zonder make-up, zonder lenzen, zonder bh, in een bespottelijk groen hemd, en met bedsokken in de vorm van een schaap aan mijn voeten. En dan zo'n mooie dokter aan mijn bed. Wat heeft het leven nog voor zin.
Knappe man, hè", zeg ik even later tegen S.
"Zeker", zegt ze.
"Ik ga je uithuwelijken", zeg ik.
"Mam, de man is zeker 30. En bovendien, ik heb al een vriend, weet je nog?!".
"Saai", zeg ik.
Dan komen er twee verpleegsters binnen, die zonder pardon mijn bed in vervoersstand klikken. S geeft me gauw een kus. "Blijven leven, hè", zegt ze semi-nonchalant, vlak voor ik word weggereden.

De OK baadt in het zonlicht. Over de hele breedte van de kamer kijk je uit over Science Park, nooit eerder was ik in een OK met ramen. Het is er ijskoud en een drukte van belang. Jonge mensen in blauwe en groene hesjes lopen ijverig door elkaar heen, lila en groene haarnetjes buigen zich over me heen, stellen zich voor, en plakken intussen tientallen plakkers op mijn hele lijf, pluggen me vast aan duizend draden en kabels. Mijn onderarmen worden in zware manchetten gewikkeld om ze te fixeren en ik krijg een infuus in mijn rechterhand en een zuurstofbril in mijn neusgaten. De anesthesioloog stelt zich voor, een oudere, wat kordate vrouw met de goed doorbloede wangen van een boerenvrouw. De onderzoeksleider van Abbott stelt zich voor, geen Amerikaan, maar gewoon een Nederlander met een flitsend groene bril. Dan staat de mooie dokter weer naast me. Mijn hoorapparaten liggen in mijn nachtkastje op zaal en dus is het volkomen logisch dat ik op zijn vraag hoe lang ik ben en hoeveel ik weeg, antwoord: "mijn dochter vindt u heel knap". Of het komt door de absurdistische wending van de dialoog of door het onverwachte of misschien juist voorspelbare en zoveelste compliment, ik weet het niet, maar er wordt gelachen en even schiet er een zweem van een blos over de wangen van deze jonge arts. "Afleidingsmanoeuvre", zeg ik dan. Weer gelach. Op het allerlaatste moment doet de behandelend cardioloog zijn intrede.

"Dag Dr. L", zeg ik.
"Ah, u weet wie ik ben", zegt hij met zijn kenmerkende Duitse accent.
"Ik heb u gegoogeld", zeg ik.
"Dat was dan een hele oude foto", zegt hij. "Heeft u nog vragen?"
"Hou me in leven", zeg ik toch nog maar even, met de woorden van S in mijn achterhoofd.
"Dat gaan we doen!", zegt hij.
Ik vertrouw hem, met zijn status en zo'n trefzekere tongval, moet het goedkomen.
"Ik ga nu het infuus laten lopen", zegt de boerenvrouw. "Waarover gaat u dromen?"
"Bruce Springsteen dan maar weer", mompel ik nog.
Dan is het stil.

Hoofdstuk 3


"Mevrouw Van Jan", roept iemand in mijn oor. "Wakker worden! Mevrouw Van Jan..."
Ik draai mijn hoofd naar het geluid en open één oog. "Max Verstappen", zeg ik.
Naast me hoor ik iemand gillen, of eigenlijk is het meer een soort jodelen, met schelle, gierende uithalen. Die komt raar bij, denk ik. Wat een mafkees. Ik zak weer weg. "Wakker worden", hoor ik weer. "Wilt u een ijsje?" Is de Paus katholiek, wil ik zeggen, maar ik zeg: "Jutta Leerdam". Ik ken inmiddels het klappen van de zweep wel, na een drietal operaties. Je kletst uit je nek, en ik weet, het betekent niets, of misschien toch wel, want na mijn oogoperatie begon ik ineens over mijn man, van wie ik toen al 5 jaar gescheiden was. "Mijn man", had ik tegen de Afrikazwarte verpleegster gezegd, "mijn man komt uit Jamaica". Ik had er ferm bij geknikt, tis heus waar. En pas toen ze me wegreed van de afdeling, realiseerde ik me dat het allang mijn man niet meer was en dat het los daarvan een idiote opmerking was geweest, net zoiets als 'mijn beste vriend is homo' of ‘mijn buren zijn moslims’. Ik had daar toen nog lang over nagedacht, dronken mensen spreken immers de waarheid. De kurk is van de fles, wat erin zit, komt eruit, en waarom in godsnaam zat dit er nog in?

Dan merk ik dat ik mijn linkeroog dichthoud, omdat ermee kijken pijn doet. Maar ook gesloten voel ik een stekende pijn. Het lieve meisje dat me het ijsje brengt, haalt een koelend oogmasker. Maar ik zanik door. "Pijn", zeg ik, en ik wijs. "Helpt niks." De anesthesioloog wordt erbij gehaald. Ze vertelt me dat mijn ogen niet helemaal sloten tijdens de narcose en dat zij ze daarom had afgeplakt. Soms gaat er wel eens iets mis, zegt ze. Uitdroging. Kleven. Ooglid. Hoornvlies. Beschadiging. Van die dingen. Ze noteert het als complicatie en er wordt een tube carbomeer zalf gehaald.
Om half 3 word ik de afdeling weer opgereden. Daar wacht mijn jongste dochter op me. "Al vanaf 11 uur", zegt ze. Ze is zichtbaar opgelucht. "Hoe voel je je", vraagt ze wel drie keer. "En wat is er met je oog?"

Als ze naar huis is, komt de leuke dokter om te vertellen dat de operatie goed is gegaan. Er was tijdens de ingreep spontaan een hartritmestoornis opgetreden en die hadden ze meteen kunnen stoppen, zegt hij. Inmiddels is mijn linker ooglid rood en gezwollen als de lippen van Kylie Jenner en kan ik er alleen mee opzij kijken, zodat ik hem tijdens zijn betoog niet in de ogen kijk, maar me stug blijf focussen op het Hubrechtsgebouw aan de overkant. "Wat fijn", zeg ik een paar maal. Om mijn schaamte nog groter te maken, kijkt hij naar de wond in mijn lies, die nu nog bedekt wordt door een drukverband. Dat zal die dagen nog veelvuldig gebeuren, door evenzovele verschillende mensen en ik dank de heilige voorzienigheid (of mijn eigen verstand) dat ik doorgaans niets aan het toeval overlaat, Brazilian all the way, baby, not a hair in sight! Want de lies is cruciaal. De wond moet dicht. Er mag geen bacterie bij. De bloeding moet stoppen. En daarom moet ik zeker 6 uur plat blijven liggen. Vooraf had ik op fora gelezen dat mijn lotgenoten dat nog het lastigste vonden, dus heb ik uit voorzorg behalve mijn headset ook een boek meegenomen. Oh, en een proteïnereep, want bij verveling hoort eten.
Dr. T. pakt het boek op. Het is een boek uit 1930 met de titel 'Langs het tuinpad'. Ik haast me om uit te leggen dat het geen streekroman is, ondanks de korrelige, verbleekte foto van een Engelse cottage op de kaft. Stel je voor dat de lieverd die mijn zoon kan zijn denkt dat ik ooit iets anders lees dan zware literatuur.

Ik zie die dag nog een dienstdoende zaalarts (met zo'n onmogelijke Indiase achternaam, dat hij alvast maar zijn naambadge voor mijn neus houdt), mijn eigen Dr. L. (met een korte samenvatting van de operatie), 3x een wisseling van de verplegerswacht (die allemaal naar de wond willen kijken en thermometers in mijn oor steken en mijn bloeddruk willen meten), een aardige thee- en koffiemevrouw ("koekje erbij?"), een keukenmeneer met een nabestelling voor 'Toren B' ("sorry, vergeten") en een lethargische schoonmaakster die wat rond de tafels en bedden swiffert en de wc doortrekt.
En al die tijd wil ik alleen maar slapen.

Hoofdstuk 4


De oorzaak van boezemfibrilleren is vaak niet te vinden. Alcohol, overgewicht, diabetes en hoge bloeddruk spelen een grote rol, maar ook langdurige en aanhoudende stress kan een oorzaak zijn. Behalve diabetes had ik het allemaal, het hele liederlijke pakket. Vooral in de jaren tussen 2008 en 2016 werd ik in extreme mate aan stress blootgesteld. Ik werkte bij Vluchtelingenwerk en pas als ik na een lange, hectische dag - waarin vrijwel constant drie telefoons tegelijkertijd rinkelden en de wachtkamer vol zat met vragen in allerlei talen -, weer buiten stond, voelde ik mijn hart luid bonzen in mijn borst. Thuis was de situatie al niet veel beter. Ruzie na ruzie, geschreeuw, geldproblemen, het was dagelijkse kost. In het weekend spoelde ik de spanning weg met alcohol, verdoofde mijn verdriet met taart en pasta. Uiteindelijk, in juli 2014, barstte de bom en verliet ik met de kinderen, de katten en de hond de echtelijke woning. Niet omdat ik dit wilde, maar omdat het moest. Ik kwam terecht in een veel te dure vrijesectorwoning en had drie banen om het hoofd boven water te houden en uit de gretige klauwen van de hypotheekbank te blijven. Daar zat ik dan. Niet één vriend meer over, uit het lood geslagen kinderen, en tot overmaat van ramp werd er bij mijn jongste diabetes type1 geconstateerd, overleed mijn vader, en moest ik alles op de fiets doen, een roestige oude Gazelle. In de zomer van 2017 verhuisde ik nog een keer, naar mijn huidige woning. Ik had inmiddels de schuldeisers afbetaald met de erfenis van mijn vader, voor nog geen 1000 euro een bijna antieke auto met een deuk gekocht en het aantal werkgevers gereduceerd tot 2. Mijn leven was eindelijk een stuk rustiger geworden.

Het was een warme augustusmaand en ik had het al dagen benauwd. Zenuwen, dacht ik. Zoals ik vroeger altijd migraine kreeg als de zoveelste ruzie achter de rug was, kreeg ik nu vast de terugslag van de verhuizing. Het was vrijdagmiddag half 5, ik was net de laatste dozen aan het uitpakken, toen mijn hart ineens op hol sloeg. Het zweet gutste van mijn voorhoofd en ik hapte naar lucht. Een hartinfarct. Godverdomme, dat kon er ook nog wel bij. Een kwartier later stond mijn huisarts voor de deur. Hij kon mijn pols niet meer voelen, zo snel en onregelmatig ging mijn hartslag. Ik kreeg een nitraatpilletje onder mijn tong en nog een kwartier later renden de ambulancemedewerkers binnen. Een draagbaar ECG-apparaat gaf aan dat ik mogelijk een voorwandinfarct had. Het was mijn eerste ritje in een ambulance en ik weet nog goed hoe ik de flats van de stad voorbij zag flitsen en hoe kalm ik me plotseling voelde. Dit was het dan, dacht ik.

Maar dat was het niet. Eenmaal op de hartbewaking, met allemaal slangetjes aan mijn lijf en de bleke snoetjes van mijn kinderen rond mijn bed, was mijn hartslag weer normaal, van het ene op het andere moment. Ik had een afwijkend ECG, zei de arts, maar dit was waarschijnlijk toch gewoon een paniekaanval geweest. Stress. De verhuizing. De overgang. De scheiding. Ik zou hierna nog tweemaal op de hartbewaking terechtkomen met mijn 'paniekaanval', en pas na een hartkatheterisatie, een hartecho, een MRI, meerdere longfoto's, liters aderlatingen en zeker vier cardiologen, zou op de eventrecorder, waarmee ik een maand rondliep, het boezemfibrilleren worden gevangen. En was ik officieel een hartpatiënt.

Sindsdien heb ik gemiddeld 1x per maand, soms vaker, een aanval van boezemfibrilleren. Met medicatie blijft de hartslag tijdens zo'n aanval wat lager, zo tussen de 120 en 150, maar de duur, die aanvankelijk zo'n 4 à 5 uur was, wordt steeds langer. Ik probeer al 6 jaar te analyseren wat mijn triggers zijn, maar ik kan er weinig van maken. Na het eten van een pizza, check. Na het drinken van wijn, check. Slaaptekort, plotseling opstaan, een hete kruik aan mijn voeten, op mijn linkerzij liggen, check. En stress. Als iemand tegen me schreeuwt, kan ik erop wachten. Maar het vreemdste voorbeeld was toch wel de Te Deum scène uit Tosca in de Stopera. Zo prachtig, zo overweldigend, zo opzwepend, mijn hart kon het niet bevatten en sloeg op hol. Toen ik erna nog een sprintje moest trekken om de trein terug naar de provincie te halen, dacht ik echt dat ik ter plekke het loodje zou leggen.

Omdat een toenemend aantal aanvallen van boezemfibrilleren niet alleen heel akelig is, maar het ook kan leiden tot hartfalen en een vroegtijdige dood, en je bovendien nooit weet wanneer het je overvalt, ga je alle triggers vermijden. Daarom drink ik geen alcohol meer, is mijn koffie ontdaan van cafeïne, slaap ik alleen nog op mijn rechterzijde, eet ik geen pizza meer voor de opera en kan ik alleen overdag nog sporten.
"Het wordt er allemaal niet leuker op, zei ik tegen mijn eigen cardioloog, Dr. V.
"Ablatie?", vroeg hij.
"Ablatie", zei ik.

Hoofdstuk 5


In de nacht na de operatie lig ik wakker. Ik ben nog steeds de enige op zaal. Alleen de vloerlichten branden en de stand-by lichtjes van de bedbediening en de noodknoppen. In de kamer ernaast hoor ik de hartbewakingsapparatuur piepen. Vier keer, acht keer, dan is het weer even stil.
Die avond is mijn oudste dochter op bezoek geweest, samen met een vriendin. Vrolijk en luid als altijd en met haar grove grappen zorgvuldig haar kwetsbare kant verbergend. Maar ik zie het, ik weet dat daar ergens binnenin nog steeds dat kleine meisje van vroeger zit, een meisje dat het vanaf dag één iedereen zó graag naar de zin wilde maken dat haar eigen stem verloren ging in de storm van haar bestaan. Wat geweest is, is geweest en de rest is gelul, zegt ze. Ik hoor de echo van haar vaders stem, stoer en zonder genade.
De enorme ballon die ze meebracht, tekent zich onheilspellend zwart af tegen het plafond.

De overdag zo drukke ziekenhuisgangen zijn uitgestorven. Soms hoor ik het zuigende geluid van crocs of gympen die langslopen. Dan is het weer stil. Piep, piep, piep, doet de monitor. Als ik even naar de wc ga - heel voorzichtig, want ik zit nog met allerlei draden vast aan een kastje dat om mijn nek hangt-, lijkt het alsof ik er net een kind heb uitgeperst, zo gammel voel ik me. Was het maar zo'n feest, denk ik. De wereld suist en tolt en bij elke beweging trekt het infuus aan de gepijnigde ader in mijn hand. Als ik opgelucht weer onder de dekens wil kruipen, staat de nachtzuster plotseling naast mijn bed.
"We waren je ineens kwijt op de monitor", zegt ze. "Mag ik even naar je draden kijken?"
"Ik ben naar de wc geweest", zeg ik. "Mijn onderbroek zat aan iets vast, ik dacht aan de pleister".
Ze klikt de twee losgetrokken draden van de hartmonitor weer vast aan de ijzeren drukknoppen op mijn buik en borst.
"Wel een veilig gevoel dat je me zo in de gaten houdt, hoor", zeg ik.
Ze lacht. Ze is jong en erg lief.
"Waren dat je dochters?", vraagt ze.
"Alleen die zwarte", zeg ik.
In de afgelopen 31 jaar heb ik geleerd wat er nu gaat komen. Het is a: Is ze geadopteerd, b. Waar komt de vader vandaan (altijd 'de vader', nooit 'je man') of c. Ik heb ook een zwarte vriend. Het is c. Een donkere vriend, zegt ze, want zwart is niet langer woke. Ik laat foto's zien. Want c betekent dat ze wil weten hoe haar kinderen er later uit gaan zien en c betekent ook dat zij vindt dat dit een band tussen ons schept. "Wat zijn ze mooi", zegt ze. "En die jongste, wat is die licht". Dat is d. Want S is bijna net zo wit als ik. Donkerwit, zou Jandino's typetje Yudesca zeggen. En ja, ze zijn alle drie van dezelfde vader: 'Zelfde bakker, ander brood', zei een oude Surinaamse vrouw ooit tegen me. "Waar komt hun vader vandaan?", vraagt ze tot slot. "Jamaica", zeg ik. "En ja, we zijn gescheiden." Want dat is e. "Maar pas na 30 jaar."

Waar is het misgegaan? Op welk moment precies ben ik veranderd van die trut met een grote bek, die er meerdere mannen tegelijk op nahield (don't try this at home), in een tobbende, onzekere vrouw die constant het gewicht van een sloopkogel aan schuld en verdriet met zich meesleept? Is het de straf van een hogere macht of van mijn eigen geweten dat ik hier nu lig, met een gebroken hart? Of is het simpelweg een samenloop van omstandigheden en wordt het hoog tijd dat ik mijn schuldgevoel laat varen, zoals een psycholoog mij jaren geleden adviseerde. Laat het los, sluit die deur achter je, had ze gezegd. Zodat er een raam open kan zeker, dacht ik, en dat voor 200 euro per uur. Want welk deel van mijn verrot brein heeft ervoor gezorgd dat mijn kinderen zo'n slechte start kregen in het leven? Welk deel van mijn egoïstische persoonlijkheid vond het een goed idee om te gaan voor een gulden middenweg? Welk deel van mijn ruggengraatloze, slappe karakter dacht dat ik het wel kon oplossen, als ik maar volhield? Love conquers all, dacht ik al die jaren, met een aan debiliteit grenzende naïviteit. Onderzoek dat, mevrouw de psycholoog, in plaats van mij te vervelen met clichés die niet eens waar zijn. "Volwassenen verpesten alles", zei mijn jongste een week geleden nog, terwijl ze door een fotoboek van haar jeugd bladerde. En zo is het.

Hoofdstuk 6, slot


De volgende ochtend lijkt iedereen mij vergeten te zijn. Ik zie alleen de ontbijtmevrouw, een moslima met een zacht, rond gezicht. “Wil je er ook een kwarkje bij?”, vraagt ze. Pas om half 12 komt er een nieuwe verpleegster de zaal binnenlopen. “Mag ik even op je bed zitten?”, vraagt ze, voor ze de lies bekijkt. Het is een vraag die tegenwoordig overal gesteld wordt. Mag ik je bh losmaken, vraagt mijn sportmasseur. Mag ik een servet op je borst leggen, vraagt de tandarts. Mijn dochter wist me te vertellen dat sommige kapsters zelfs vragen of ze aan je haar mogen zitten. Wat is dit voor een wereld? Aan de ene kant oorlog, honger en ongekende wreedheden, geen enkele privacy, iedereen is van iedereen. En daar tegenover staat de overdreven vormelijkheid, de angst om aangeklaagd of gecanceld te worden en de nieuwe preutsheid. Ik klop op mijn deken en glimlach bevestigend. Met haar blauwe, steriele handschoenen betast ze mijn lies voor de honderdste keer die week. “Netjes, netjes”, mompelt ze. Thermometer in oor. Piep. Bloeddrukmeter: 121/80, nooit eerder zo keurig. "Komt er nog iemand om dat infuus te verwijderen", vraag ik. "Als je naar huis mag", zegt ze. 

Als ze weg is, lees ik mijn appjes. Lieve berichtjes van enkele collega’s. Van de buurvrouw, uit Spanje. Van mijn digivriendin, in Limburg. Van mijn kinderen, natuurlijk, en zelfs van de ex, de tweede dag op rij. “U is er nog!”, zegt hij. Er volgt een vrolijke dialoog, vol oude vertrouwelijkheden en zijn gebruikelijke stortvloed aan emojis, alsof hij gewoon thuis of in de auto op me wacht. Precies op het moment dat ik in de war raak en vind dat hij maar weer beter zijn normale, botte zelf kan zijn, brengt hij zijn E ten tonele, in dikke hoofdletters. Alsof hij het aanvoelt. Te dichtbij, rode vlag. Haal je maar niets in je hoofd.

Om 12 uur komt de dienstdoende zaalarts. Na de notoire inspectie van de lies en wat standaardvragen, spreekt hij de verlossende woorden: U mag naar huis. Ik krijg een lijst mee van ge- en verboden: twee weken niet autorijden, niet fietsen, voorzichtig traplopen, niet zwaar tillen, niet hurken, niet sporten en rustig aan. En of hij me kan aanmelden voor de hartrevalidatie. “Dat pak ik liever op met mijn personal trainer in de sportschool”, zeg ik. Het klinkt nuffig, maar ik bedoel het vanuit praktisch oogpunt, de sportschool is veel dichterbij. Toch zit er diep in mijn bewustzijn nog steeds die krachtsporter die zich sterker en gespierder waant dan de rest van de familie, mijn bewustzijn loopt niet gelijk op met de tijd. En dat terwijl ik thuis nauwelijks de zoldertrap op kan lopen zonder gehijg. “Maar de revalidatie pakt ook het mentale stuk mee”, zegt de arts. “Om weer vertrouwen in je lichaam te krijgen bijvoorbeeld”. Vertrouwen in mijn lichaam? Hoe lang geleden is het dat ik nog vertrouwen had in dat lijf van mij? De afgelopen 6 jaar alleen al kreeg ik een nekhernia, een gescheurde schouderspier, een galsteen zo groot als een struisvogelei, een geïrriteerd SI-gewricht, falend zicht, falend gehoor, het dry socket syndroom na extractie van een verstandskies (ja, die) en meerdere bloedingen na een carpaal tunnel syndroom operatie. Gratis en voor niks.

En die hartritmestoornis dus. Als het toesloeg zat ik urenlang rechtop in mijn bed, met een bonkende, vibrerende hartslag die varieerde van 30 naar 180 slagen per minuut en weer terug. Als het dan eindelijk stopte, zo maar ineens na een uur of 6 à 8, was ik de hele volgende dag gebroken en dan kon ik soms niet anders dan me ziekmelden. Het grote voordeel van al die kwalen en kwaaltjes is dat je je niet langer druk maakt om het uiterlijke verouderingsproces. Rimpels, verzakkingen, haaruitval op je hoofd, haargroei op de rest van je lichaam, pigmentvlekken, het boeit je nauwelijks, het enige wat je wil is je sterke, jonge lijf terug. Ik zou al die jonge mensen van nu wel willen toeschreeuwen: Doe Het Niet! Doe geen alcohol, geen drugs, geen suiker en geen junkfood. Doe geen jojo-en, van dun naar dik naar dun, enz. Doe geen transvet, geen dierlijk vet, en vooral geen visceraal vet, het gaat in je lever zitten, in je alvleesklier en in je galwegen. Het maakt je lijf kapot. En oh, wat krijg je een spijt.

In mijn UMC-dossier lees ik dat ik een kleine sliding hernia diaphragmatica heb, aspecifieke pleurale verbredingen in de bovenvelden van beide longen, spondylosis thoracalis en enige elongatie van de aorta thoracalis. Dat zoeken we op, denk ik. Maar ik heb een slank hart, slanke longhili en een slank mediastinum superius. God mag weten wat het betekent, maar ik ben blij. Toch nog ergens slank.

Dan staat S voor mijn neus. “Ben je zover”, vraagt ze. Als een bejaarde word ik door de gangen van het UMC geleid. Dag, dag, zwaai ik naar alweer een nieuwe ploeg verplegers. Als we buiten zijn, breekt net het grijze wolkendek open en een mager lentezonnetje richt haar stralen op mij, op mij alleen. Of het door de sedatie komt, door een nacht zonder slaap, of door de niet aflatende gedachte van de laatste tijd dat ik aan mijn laatste dagen bezig ben, het voelt alsof deze korte tijd in afzondering me enkele bevrijdende inzichten heeft aangereikt. Nieuwe kansen. Láátste kansen. Even houd ik mijn pas in en kijk omhoog.
"Ik heb het licht gezien", zeg ik met een onmiskenbaar talent voor drama tegen mijn dochter. "Tijd om te helen". Ze kijkt me aan met een blik alsof ik mijn verstand ben verloren, maar steekt dan haar arm door de mijne.
"Cringe", zegt ze.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten